Kraamkasten voor gewone dwergvleermuis, een succes of niet?

Kraamkasten voor gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), een succes of niet? Ons artikel met de voorlopige resultaten van ons onderzoek naar de effectiviteit van kraamkasten is gepubliceerd in de nieuwste VLEN nieuwsbrief!

Een goede mitigatie van kraamkolonies van gewone dwergvleermuis blijkt in de praktijk erg uitdagend. Omdat kraamverblijfplaatsen essentieel belang zijn binnen het netwerk van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis is het erg belangrijk dat dit wel op een goede manier gebeurt. Dit om grootschalige negatieve effecten op de staat van instandhouding te voorkomen.

Over de effectiviteit van kraamkasten is op dit moment nog maar beperkte data beschikbaar. In juni 2022 heeft een team ecologen van Ecoresult B.V. daarom de door Ecoresult B.V. geplaatste tijdelijke kraamkasten één keer bezocht. Hierbij is geprobeerd de volgende vragen te beantwoorden:

  1. Welk type kasten zijn bezet door gewone dwergvleermuis, en wat zijn de kenmerken van dit type kasten?
  2. Welke oriëntatie van de kasten is het meest effectief?
  3. Wat is de relatie tussen de bezetting van kraamkasten en de tijd sinds plaatsing (in dagen) van de kasten?

In het kader van dit onderzoek zijn in totaal 146 kraamkasten van verschillende typen visueel geïnspecteerd. De kasten zijn van het type VK SK 01, VK SK 02 (VivaraPro), Kraamkast small, Kraamkast verticaal en Kraamkast verticaal kurk (Bats&-Birds), 2FTH (Schwegler), Kraamkast circulair (The Upcycle). Voor elke kast is het minimale aantal aanwezige dieren geschat. Ook is er genoteerd of er sporen van bezetting aanwezig waren en in welke hoeveelheid. Bij kasten die niet visueel te inspecteren waren is er met de batdetector (afgesteld rond de 20 KHz) geluisterd of er ‘gekwetter’ te horen was, is een van de specifieke karakteristieken van bezetting met een kraamkolonie.

In de analyse is bekeken welk type kasten er (in aantallen en percentages) bezet waren. Ook is gekeken naar de invloed van de windrichting op de bezetting (in aantallen en percentages). Ten slotte werd de bezetting uitgezet tegen de tijd vanaf plaatsing (in 5 tijdscategorieën van 250 dagen).

Uit de resultaten blijkt dat gewone dwergvleermuizen zeker gebruik maken van de kraamkasten, maar dat de verschillende factoren zeker invloed hebben op de effectiviteit. Voor mogelijke kraamverblijfplaatsen lijkt een duidelijke voorkeur voor de VK SK 01 kast, maar het is onduidelijk of dit beeld het resultaat is van de specificaties van de kast zelf, of andere externe factoren. Wat betreft oriëntatie blijkt dat het met name belangrijk is om een goede variatie in oriëntatie aan te brengen in de kraamkasten die worden geplaatst, zodat vleermuizen zich kunnen verplaatsen afhankelijk van de weersomstandigheden. Ten slotte lijkt de trend dat de kasten vanaf 250 dagen als zomerverblijfplaats in gebruik worden genomen, en pas vanaf 750 dagen (ongeveer 2 jaar) door mogelijke kraamkolonies. Dit zou impliceren dat een gewenningstijd van 1 actief seizoen voor zomerverblijfplaatsen en 2 kraamseizoenen voor kraamverblijfplaatsen wenselijk zou zijn.

Ecoresult B.V. blijft de kraamkasten de komende jaren monitoren om uiteindelijk in meer detail iets te kunnen concluderen over de effectiviteit van kraamkasten. Hierdoor kunnen mitigatieopdrachten in de toekomst succesvoller worden ingevuld.

Het volledige artikel is te vinden in VLEN Nieuwsbrief 84 vanaf pagina 26: vlen-nieuwsbrief-84. Lees voor meer informatie over vleermuizen verder op de vleermuisonderzoek pagina.